|
Kleine zwaan, Cygnus columbianus bewickii, Bewick's Swan Kleine gele vlek op snavel |
|
Wilde zwaan, Cygnus cygnus, Whooper Swan Op de achtergond twee knobbelzwanen |
|
Wilde zwaan in volle omvang gele vlek op snavel is groter en loopt uit in een punt |
|
Twee kleine zwanen gele vlek op snavel is kleiner en ze zijn een stuk kleiner |
|
kleine zwaan Hier zie je goed dat de gele vlek niet doorloopt |
|
Wilde zwaan op het ijs in de waterleidingduinen |
|
Jonge wilde zwaan Mooi grijs verenpak en en zwarte snavel met witte vlek |
Wij zijn gewend aan de knobbelzwaan maar in de winter
komen er in grote delen van het land twee
wintergasten bij die er ook nog
eens op lijken. Het gaat om de de wilde zwaan en de kleine zwaan. Ze lijken
niet alleen op elkaar maar er zijn ook grote overeenkomsten in de gebieden waar
ze verblijven en in het voedsel dat ze zoeken. Daarom aandacht voor deze
wintergasten waardoor het mogelijk makkelijker wordt om ze in het veld van
elkaar te onderscheiden. De aantallen overwinteraars verschillen sterk per
soort. Van de kleine zwaan overwintert circa 75 % van de wereldpopulatie in ons
land, het gaat dan om een redelijk stabiele populatie van 18.000 vogels. De
wilde zwaan overwintert in veel kleinere aantallen, variƫrend van 1500 tot 3500
exemplaren in heel strenge winters, maar die aantallen vertonen wel een
stijgende lijn.
Het belangrijkste verschil is hun grootte en de omvang
van de gele vlek op de snavel.
De wilde zwaan is de grootste en heeft het formaat van de
knobbelzwaan. De gele vlek op de snavel is groot en loopt aan de zijkant uit in
een punt.
De kleine zwaan is, zoals zijn naam al aangeeft een stuk
kleiner. De gele vlek op de snavel is ook veel kleiner en loopt niet in een
punt naar voren.
Je ziet ze meestal in groepen en dan vooral in laag
gelegen weidegebieden, ondergelopen weilanden, kwelders, maar ook akkergebied
en aangrenzend open water. Hun voedsel bestaat uit wortels van waterplanten,
gras, bladeren, stengels en op de akkers zoeken ze naar aardappelen,
wintergraan en restanten van mais. De belangrijkste verblijfsgebieden zijn het
Lauwersmeergebied, Friese wadden- en IJsselmeerkust, Flevoland ( Oostvaarders plassen), Randmeren, Wieringermeer, rivierengebied en het Deltagebied.
Daarbuiten kun je ze ook wel zien maar dan zijn de aantallen geringer. De wilde
zwaan is ook een vaste bewoner van de Amsterdamse waterleidingduinen maar
vrijwel niet in het Deltagebied.
De jonge vogels, die nog een behoorlijk grijs verenpak
hebben en een zwarte snavel , blijven tot en met de eerste winter bij de ouders.
De paren van beide soorten blijven hun hele leven bij elkaar.
Broeden doen zij in het hoge noorden. De kleine zwaan
zoekt zijn broedgebied in de toendra’s van SiberiĆ« en de wilde zwaan broedt in
de veengebieden van Noord Europa. Over het algemeen duurt het voor beiden
ongeveer 4 of 5 jaar voordat zij gaan broeden.
Het legsel van de kleine zwaan bestaat uit vier eieren
die door het vrouwtje worden uitgebroed in ongeveer 30 dagen. De jongen zijn
daarna direct actief en zijn vliegvaardig na ongeveer 6 weken.
De Wilde zwaan heeft een legsel van 5 of 6 eieren die
door het vrouwtje worden uitgebroed in 35 tot 42 dagen. Ook bij hen zijn de
jongen direct actief maar het duurt circa 10 tot 12 weken voordat zij kunnen
vliegen.
Iedereen weer bedankt voor de reacties op de vorige blog over de grauwe gans en de kolgans. Schroom niet om een opmerking te maken, een reactie te geven of een vraag te stellen.